Als ik het over ‘de ziel’ heb, ontstaan er snel misverstanden. Mensen die mij kennen, schrikken heftig. Ik zou geloven in iets geestelijks, sterker nog, in iets religieus? Zo ben ik niet. Toch heb ik het soms over de ziel. Want zo voel ik het. Er is iets in mij, dat ongrijpbaar is voor anderen, en dat ik niet aan anderen duidelijk kan maken. Voor mij ben ik ‘ik’, maar voor anderen ben ik ‘hij’. Veel van wat ik meemaak, blijft binnen dat ik, en is niet zichtbaar voor anderen. En ik kan het met woorden niet zichtbaar maken. Maar het heeft niets met hemel, hel en God te maken.
A propos God. Mijn God is iets anders dan de God van Abraham, Isaak en Jacob. En het is ook een andere God dan die van Spinoza. Spinoza’s God was de werkelijkheid. Hij was wat de ziel is voor mij, maar dan niet voor een persoon, maar voor de hele wereld. Mijn God staat buiten de wereld. Hoe moet hij anders alwetend, almachtig en alomtegenwoordig kunnen zijn? Dat kan toch alleen als je van buitenaf een blik op het universum kunt werpen. God heeft waar de wetenschap naar streeft. En ik probeer de wetenschap te begrijpen.