Taal is dat waarmee we onderling communiceren. Als er iets gemeenschappelijk is, dan is het wel taal. Een taal hebben, enkel en alleen voor jezelf, is zinloos, zoals Wittgenstein al duidelijk maakte. Je weet toch altijd wel wat je jezelf wilt zeggen, ook al gebruik je geen woorden. Een taal is het product van een gemeenschap. Door het gebruik van een taal, plaats je jezelf in zo’n gemeenschap. Je wisselt gedachten en gevoelens uit door middel van taal. Taal is dus niet iets van jezelf, maar van een collectief. De oorsprong ervan ligt buiten jezelf, en buiten ieder lid van zo’n gemeenschap. Taal refereert voortdurend aan dingen van die gemeenschap. Gebrekkige kennis van die gemeenschap is, naast gebrekkige kennis van grammatica en woordenschat, een oorzaak van misverstanden.
Al eeuwenlang proberen geleerden ambiguïteiten uit de taal te verdrijven. Daarmee proberen zich een taal toe te eigenen. Zo heb je de taal van de wiskunde, de taal van de logica en de vele programmeertalen voor computers. De Duitse filosoof Leibniz was een van de eersten die een poging deed om een taal zonder de mogelijkheid van misverstanden te ontwikkelen. Zijn pogingen werden later voortgezet door de Duitse wiskundige en filosoof Frege, maar die moest die pogingen staken toen Bertrand Russel liet zien dat die nergens toe konden leiden. De Amerikaan Noam Chomsky probeerde de structuur, in plaats van de betekenis van een taal in een algemeen schema te vangen.
Waar de taalfilosofen naar op zoek zijn is het vangen van betekenissen. Ze proberen een brug te slaan tussen taal en werkelijkheid. Betekenis is een manier om iets los te maken uit de werkelijkheid. Je isoleert een deel van een continuum als bouwsteen voor het construeren van een wereld. Om het los te maken uit de werkelijkheid moet je het abstraheren. Je moet het in een kader vatten en je moet het plaatsen temidden van andere betekenissen. Dat leidt tot relaties als ‘X is onderdeel van Y’, of ‘X is de oorzaak van Y’ of ‘X komt na Y’.
Betekenis staat tussen een beoordelaar en een object in. Het is de wegwijzer die de plaats aanduidt van het object in het geheel der dingen. Betekenissen zijn vergelijkbaar met de categorieën van Aristoteles. Een object kan veel betekenissen hebben, afhankelijk van de context. In een historische context kunnen objecten bijvoorbeeld staan voor de oorzaak van, of de aanleiding tot een gebeurtenis. De schone Helena was de oorzaak van de Trojaanse oorlog. De aanleiding daartoe was het feit dat ze werd ontvoerd door Paris.
Mensen zijn betekeniszoekers. Ze zijn op zoek naar de zin van het leven. Ze zoeken naar wat hun persoonlijke bestaan een zin kan geven. Ze hebben niet de hand gehad in de tot stand koming van dat bestaan, ze zijn in het bestaan geworpen, zoals Heidegger dat noemt. Toch bestaan ze voor zichzelf, zoals Sartre heeft geconstateerd. Ze vinden niet alleen zichzelf in een bepaalde werkelijkheid, maar die werkelijkheid moet hen ook iets te zeggen hebben. Vanuit het besef van hun eigen bestaan zoeken ze naar een betekenis daarvan. Hebben zij een opdracht te vervullen? Of is dat bestaan zelf de enige betekenis van het leven. Is dat leven hun simpelweg geschonken om het te beleven, of moeten zij daarmee iets waar maken? Is het een geschenk dat geproefd moet worden, of is het je gegeven om het ergens voor te gebruiken?
Wat is de zin van het leven?