In de wereld zijn

Volgens Ludwig Wittgenstein is de wereld alles wat het geval is. Maar hoe komt dat alles dan tot stand? Wat maakt dat het geval is wat het geval is? We moeten wetmatigheden veronderstellen in het ontstaan van de wereld, want anders kunnen we daar niets over zeggen. Maar als er regels zijn voor het ontstaan ervan, waar komen die dan vandaan? Wat zijn de principes die die regels mogelijk maken? En waar komen die principes dan weer vandaan? Waarom deze regels en niet andere? Zo kun je blijven doorvragen. Er is echter maar één afdoend antwoord: het is allemaal puur toeval. Iedere andere verklaring van de stand van zaken in de wetenschap werpt meer vragen op dan ze beantwoordt.

Kijk om je heen, en je ziet louter toevalligheden. Niemand kan je vertellen waarom de bladeren aan de boom waar je naar kijkt zitten op de plek waarop ze zitten. Er zijn wel theorieën die je vertellen dat daar een zekere regelmaat achter schuil gaat, maar die theorieën leveren geen exacte voorspellingen op. Dat huis waar je naar kijkt is misschien wel door een architect gepland op die plek. En die architect kan je wel vertellen waarom hij die plek heeft gekozen, maar zijn argumenten berusten op aannamen die ook heel anders hadden kunnen zijn. Het doorvragen houdt altijd ergens op, en dat is bij het ultieme antwoord: ‘toeval’. Het is absurd om de natuurwetten te verabsoluteren tot de motoren van alles wat zich in de wereld voordoet. Een echte theorie van alles zal er nooit komen. Je kunt misschien wel een theorie bedenken die alle natuurkrachten beschrijft, maar daarmee kun je nog lang niet alle verschijnselen verklaren waar wetenschappen als biologie, psychologie en antropologie zich mee bezig houden. Natuurwetten zijn geen voorschriften voor wat er in de wereld moet gebeuren. Het zijn menselijke uitvindingen die mensen helpen verklaringen te leveren voor wat er allemaal gebeurt, en die te gebruiken om eventueel eigen producten (artefacten, handelwijzen of beschrijvingen) mee te vervaardigen. En in die zin zeggen ze ook iets over de mens.

Zijn natuurwetten absoluut? Gelden die niet alleen overal en altijd, maar ook nog voor iedereen? Met andere woorden: denken aliens op verre werelden precies hetzelfde als wij over hoe de wereld in elkaar zit? En als ze nog niet hetzelfde denken, convergeren we dan naar elkaars standpunt? Ik denk het niet. Het is absurd te veronderstellen dat die aliens op ons lijken, qua uiterlijk en qua manier van denken. Zij hebben een heel andere geschiedenis achter de rug, zij leven in een heel andere wereld en een vergelijking van ons denken met het ‘denken’ van de evolutie laat zien dat je ook op heel verschillende manieren tot vergelijkbare resultaten kunt komen. Een vogel weet hoe hij zich in de lucht moet verheffen, en wij weten dat ook. Maar vogels en mensen doen dat op heel verschillende manieren.

Vogels en mensen leven in de zelfde wereld, en aliens en mensen doen dat ook. Als een alien en een mens tegelijkertijd op de zelfde plaats verkeren, mogen we veronderstellen dat er iets objectiefs is dat datgene wat die alien ondergaat en datgene wat die mens ondergaat, met elkaar verbindt. Er is in de wereld iets gemeenschappelijks voor aliens en mensen. Maar kunnen we het daar over eens worden? Wij hebben een manier om uit te drukken wat we op zo’n plek ondergaan, en die alien heeft dat hoogstwaarschijnlijk ook. Maar zijn die verschillende uitdrukkingen van dezelfde omgeving wel in elkaar te vertalen? Ziet die alien wel de zelfde kleuren, hoort hij wel dezelfde geluiden? We mogen ook veronderstellen dat die alien en die mens bepaalde betekenissen hechten aan hun gewaarwordingen. Zijn die in elkaar te vertalen? Ik denk het niet, al zullen die betekenissen wel iets uitdrukken van dat objectieve dat ons verbindt en dat ons tot bepaalde handelingen noopt als er daar iets gebeurt. Het objectieve, de wereld zoals die is, kunnen we niet kennen volgens Kant. Dat geldt voor ons net zo als voor die alien. Als wij dan iets gemeenschappelijk hebben met zo’n alien, dan is het ons gebrek aan kennis van de dingen zoals ze zijn.

We zijn niet alleen waarnemers, we zijn ook handelende wezens. En aan die handelingen kunnen we elkaar herkennen. Ik denk dat die alien, net als wij, beschikt over een overlevingsdrang die hem gevaren doet vermijden. En ik denk dat we wel min of meer op basis van de fysieke eigenschappen van zo’n wezen kunnen inschatten wat voor hem een bedreiging zou zijn. Maar misschien ziet die ons wel als een gevaar. Of omgekeerd.

De mens is herkenbaar als een afzonderlijk mechanisme in het tot stand komen van het aanzien van de aarde, naast de biologie en de fysica. Je kunt niet vanuit de fysica verklaren waarom en hoe vliegtuigen en computers tot stand komen. Het mechanisme ‘mens’ is dus een autonoom mechanisme, dat niet alleen technische artefacten produceert, maar ook manieren van doen en beschrijvingen, zoals reportages, interviews, documentaires, theorieën en ontwerpen. De producten van menselijk handelen toeschrijven aan natuurwetten is absurd. Er is op geen enkele manier aan te geven hoe en waarom die natuurwetten dat dan zouden moeten bewerkstelligen.

Nog veel absurder is het, dat we met onze techniek de natuur verstoren. We staan onszelf naar het leven doordat de apparaten die wij bouwen voor ons plezier en comfort, computers, auto’s, vliegtuigen, de voorwaarden voor ons overleven aantasten. We zullen misschien ooit wel 10 miljard mensen in leven moeten zien te houden. Dat gaat niet met enkel technische hulpmiddelen. We zijn wat dat betreft nog steeds afhankelijk van de natuur. Laten we dan ook gaan samenwerken met die natuur, in plaats van haar tegen te werken.