Alfa, beta, gamma

De verschillende wetenschappen worden vaak ingedeeld in drie kategorieen: alfa, beta en gamma. De alfa-wetenschappen zijn onder andere filosofie (voor zover die tot de wetenschappen wordt gerekend), geschiedenis en taalkunde. Deze vakken kenmerken zich door hun beschrijvende karakter. Ze hebben elk een eigen woordenschat, maar hun theorieen zijn normaal gesproken geformuleerd in een natuurlijke taal, zoals Engels. Natuurkunde, scheikunde en astronomie zijn voorbeelden van beta-wetenschappen. Ze steunen vooral op de wiskunde. Hun theorieen bestaan meestal uit wiskundige formules met een begeleidende tekst. De gamma-wetenschappen berusten vooral op statistiek. Uitgangspunten voor het trekken van conclusies zijn vaak oordelen van deskundigen, in tegenstelling tot objectieve metingen, zoals in de beta-wetenschappen. Voorbeelden zijn psychologie, sociologie en economie. De scheiding zoals hier beschreven, is in de praktijk meestal niet zo strikt. De economie wil zich ook wel van formules bedienen.

Isaac Newton was een echte natuurkundige, al bestond dat begrip nog niet in zijn tijd. Zelf noemde hij zich een natuurfilosoof. Hij is onder andere bekend door zijn mechanica waarmee hij de beweging van planeten en kanonskogels kon beschrijven. Dat deed hij door middel van wiskundige formules. Bij de afleiding daarvan gebruikte hij differentiaalrekening, een tak van wiskunde die hij zelf had ontwikkeld.

Charles Darwin is bekend geworden door zijn evolutietheorie, waarmee hij de ontwikkeling van dier- en plantensoorten beschreef. De voornaamste principes die daar een rol bij spelen zijn variatie, overerving en selectie van biologische eigenschappen van organismen. De evolutietheorie van Darwin bood geen mogelijkheid om toekomstige veranderingen van soorten te voorspellen, maar leverde wel een verklaring voor de aard van bestaande soorten. De manier waarop hij zijn theorie formuleerde was typisch gamma, maar tegenwoordig is de biologie meer een beta-wetenschap geworden.