Als ik zeg: “Buiten ligt er sneeuw”, dan heb ik het over de wereld. Als ik zeg: “Alles is wit”, heb ik het over de werkelijkheid. De werkelijkheid is wat ik ben en wat ik ken. De wereld is wat ik weet. Ik alleen ken de werkelijkheid, maar samen kennen we de wereld. De werkelijkheid is enkelvoudig en persoonlijk. Als ik het heb over de werkelijkheid, is dat altijd mijn werkelijkheid. Als ik het heb over de wereld, dan is die van ons allen.
Allemaal kennen we een binnenwereld en een buitenwereld, domeinen met verschillende perspectieven. Hoe ik er uitzie, zie ik enkel in de spiegel of op camerabeelden. Mijn vrienden, daarentegen, zie ik rechtstreeks. Maar hun rechts is mijn links. Als we samen ergens naar kijken, zien zij dan hetzelfde als ik zie? Ze kunnen mij vertellen wat ze zien, en ik kan dat begrijpen. Maar dan moet ik hun woorden vertalen naar mijn begrippen. Hoe weet ik nu in hoeverre hun sneeuw lijkt op mijn sneeuw? En ruikt hun rozengeur wel als de mijne? Als ik kleurenblind zou zijn, zou ik niet in staat zijn om de rood-ervaring van een ander in te passen in mijn werkelijkheid, hoe zeer wij beiden ook ons best zouden doen om elkaar te begrijpen.
Ik kan dingen begrijpen. Begrijpen kost denkwerk: Hoe is dit ding tot stand gekomen? Hoe werkt het? Hoort het wel te doen wat het doet? En wat kan ik ermee? Ik kan ook dingen aanvoelen. Dit ding lijkt op dat ding. Dat zie ik in een oogopslag. De dingen spreken tot me. Ze zeggen me wat. En wat ze zeggen, wekt een gevoel in mij. Een gevoel van blijheid of van walging. Misschien een gevoel van twijfel. Iets wat mijn begrip overstijgt. Het is er, maar ik weet niet waar het vandaan komt. Ik zie dingen op elkaar lijken. Maar in welk opzicht? In hoeverre lijkt een signalement op het origineel? Nagaan waarin dingen op elkaar lijken, kost denkwerk. Een signalement is geen gelijkenis, maar een omschrijving, een vertaling van gevoel naar begrip. Iets begrijpen betekent dat je er iets mee kunt. Je kunt het op de een of andere manier beheersen. Je kunt er iets van maken. Door het te begrijpen maak je het toegankelijk voor je bewuste denken.
Een vakantie is een ervaring, iets wat je beleeft. Zo’n belevenis kun je in woorden vatten. Met woorden maak je ervaringen tot feiten. Aan de hand van die feiten kun je plannen maken. Voor een volgende vakantie, bijvoorbeeld. Door die te reserveren maak je hem concreet. Je plaatst hem in de wereld. Je percipieert, je ontwerpt en je concretiseert. Je werkt aan een gegeven doel. En anderen, boekingsinstanties, chauffeurs, luchtvaartbedrijven, helpen je om dat te realiseren. Wat we doen is de wereld bewerken.
De wereld is niet de werkelijkheid. De wereld is een constructie. Een constructie, gemaakt om de werkelijkheid te begrijpen. Ieder van ons leeft in een eigen werkelijkheid. Fenomenologen noemen dat onze leefwereld. De leefwereld is persoonlijk, de wereld is van ons samen. Zo kunnen we samen iets realiseren. Maar er is niets waar we naar kunnen wijzen en zeggen: “Kijk, daar heb je de wereld”. Fenomenologen vragen zich af hoe het is om jezelf te zijn. Dat is een consequent uitgangspunt. Als je wilt weten hoe de wereld er uitziet, moet je beginnen met wat zich daar onmiskenbaar van onthult. En dat is het subjectieve, dat wat zich als de werkelijkheid aan ons voordoet. Zonder subjectieve ervaring geen kennis van de wereld. Eerst moet je je naar binnen richten, om van daaruit te proberen de buitenwereld te beschouwen. In laatste instantie concludeer je dan hoe die wereld in elkaar zit. In feite begint alle wetenschap met de vraag hoe het is om mij te zijn. Daarbij kun je je specifiek richten op de waarneming, zoals Maurice Merleau-Ponty, en je afvragen hoe dat wat je ondergaat samenhangt met wat er in de wereld aan de hand moet zijn. Of je kunt, als Martin Heidegger, proberen vast te stellen wat ‘bestaan’ feitelijk inhoudt, en dan tot de conclusie komen, dat dat een “Sein zum Tode” is, aanwezigheid tot de dood erop volgt.