Niemand is volmaakt.

De eerste zin is het moeilijkste. Want die schendt de volmaaktheid van het blanke papier. En er zijn geen woorden die iets van die volmaaktheid aan het papier terug kunnen geven. Mensen kunnen alleen schrijven bij de gratie van hun onvolmaaktheid. Want wat viel er te schrijven als alles volmaakt zou zijn? Zouden volmaakt gelukkige volmaakte mensen behoefte hebben om een volmaakt stuk te lezen?

Niemand is volmaakt. En in onze wereld is er niets volmaakt. Maar waarom eigenlijk? Waarom is de wereld niet volmaakt in plaats van onvolmaakt? Zijn er andere, volmaaktere werelden? Wij kennen maar een wereld, de normale wereld van alledag, waar alles loopt zoals het loopt en waar elke gebeurtenis zich maar één maal voltrekt. Dat is onze enige, unieke wereld. En hoe die zich ook voordoet en wat er zich ook voltrekt, wij moeten er in leven. We kunnen geen andere werelden maken. We kunnen zelfs niet de film der gebeurtenissen terugdraaien als onze wereld zich weer op haar onvolmaaktst heeft laten zien, om iets aan het gebeurde te veranderen. We kunnen niet verschillende aflopen uitproberen om er dan de beste uit te kiezen. Als we iets laten gebeuren is het gebeurd. De wereld is er door veranderd. En we moeten vervolgens in die veranderde wereld verder leven.

Volmaaktheid is iets onbestaands. We kennen niets dat volmaakt is. En toch zijn we vertrouwd met het begrip volmaaktheid. We kunnen niet verschillende werelden met elkaar vergelijken om er graden van volmaaktheid aan toe te kennen. En toch onderkennen we de onvolmaaktheid van onze wereld. We vinden dat de dingen niet zijn zoals ze moeten zijn. We accepteren onze wereld niet, we proberen haar te veranderen. Wij stellen de norm, wij weten hoe het moet. En als de wereld niet aan onze normen voldoet dan klopt de wereld niet. Onze normen zijn absoluut. Volmaaktheid is een absolute categorie. Het is niet zoiets als grootte of ouderdom. Als we iets groots in ogenschouw nemen kunnen we daar altijd iets nog groters bij denken. Maar als we denken aan iets volmaakts dan houdt het daar op. Iets kan meer of minder onvolmaakt zijn. Maar iets kan niet volmaakter zijn dan volmaakt.

We kunnen volmaaktheid bedenken, maar zij is moeilijk voor te stellen. Hoe ziet de volmaakte boom, de volmaakte mens er uit? Plato dacht dat hij de volmaaktheid kende. Niet als een begrip dat we in het dagelijks spraakgebruik hanteren, maar als realiteit. De volmaaktheid zetelde in een eigen wereld, in dat wat we de ideeënwereld noemen. Dat was geen wereld van denkbeelden en illusies, maar een wereld van bestaande objecten. Die objecten kon je weliswaar niet direct zien, ruiken, voelen, maar je kon ze wel ervaren. Want in alle ronde voorwerpen zie je meteen de ideale cirkel. En in alle verschillende paarden van de zichtbare wereld herken je feilloos het paardideaal. Als je maar intensief bij jezelf te rade gaat kun je de wereld van de volmaaktheid proeven. Voor Plato was de volmaaktheid even reëel als de lelijke, lawaaierige, stinkende onvolmaakte wereld van het dagelijks leven. Ik vind het wel eens jammer dat we hem tegenwoordig in die overtuiging niet meer kunnen volgen.

In ons denken kunnen we wat we in werkelijkheid niet kunnen: we kunnen gedane zaken ongedaan maken, we kunnen verschillende mogelijkheden uitproberen zonder echt iets aan de wereld te veranderen. We kunnen ideeënwerelden bouwen. En die ideeënwerelden zijn voor ons vaak mooier dan de werkelijkheid. Volmaaktheid zit in ons hoofd, niet in de wereld. We zijn niet gelukkig met onze wereld. Die wereld kan ons niet bieden wat wij zoeken en we proberen de wereld te veranderen in plaats van onszelf in de wereld in te passen. We verwerpen onze geworpenheid. Ons denken maakt ons ongelukkig. Ons verstand maakt ons onaangepast. Het eten van de appel van de boom der kennis heeft ons uit het aardse paradijs verdreven. En sindsdien proberen we ons eigen paradijs te bouwen. We ontwerpen, we plannen, we construeren. En we schrijven. In ons schrijven nemen we afstand van de werkelijke wereld. We trekken ons terug uit onze leefwereld en begeven ons in een gedachtenwereld van waaruit we naar de “echte” wereld kijken zoals ik nu door het raam vanuit een warme studeerkamer kijk naar de witte winterwereld buiten. Schrijven is een vlucht, een protest of een poging tot verzoening. Achter elk schrijven staat een schrijver die zichzelf iets probeert duidelijk te maken, die iets probeert recht te zetten of die iets probeert te verwerken. Elke schrijver is een mens met ongenoegens, wensen, verlangens of dromen. En die scheppen afstand tot de werkelijke wereld.

Het is mijn onvolmaaktheid die mij tot schrijven noopt. Het zijn mijn ongenoegens, mijn onvrede met de dingen zoals ik ze ervaar. Het is de onvanzelfsprekendheid van de wereld, de fouten en onvolkomenheden. Mijn schrijven is een poging om orde te scheppen op papier. En dat is een andere orde dan die in de buitenwereld, de wereld buiten mijn studeerkamer. En ik ben niet bijzonder. Er zijn weinig mensen die naadloos aansluiten bij hun omgeving, die geen spanning ervaren tussen hun ik en de wereld, tussen subject en object. Maar waarom? Wat maakt ons zo onaangepast, wat doet ons voortdurend afstand nemen van onze dagelijkse ervaring, wat noodzaakt ons om een andere wereld te bouwen? Hoe komt het dat wij zo buiten de werkelijkheid staan?

Wij kennen de volmaaktheid niet uit eigen aanschouwing en we beseffen dat we haar nooit zullen aanschouwen. Het is niet iets dat zich in de wereld bevindt. Maar volmaaktheid is ook niet iets ergens diep in ons. Het is niet zo dat wij zelf beschikken over de volmaaktheid die we in de wereld zo missen. Onze perceptie van de wereld en van onszelf wordt gekleurd door een besef van onvolmaaktheid. Logici, taalfilosofen en wiskundigen ontdekken voortdurend slordigheden in ons taalgebruik. Taalkundigen zoeken naar de regels van de taal zelf. Maar hoeveel regels zij ook bedenken, er zijn altijd weer taalconstructies die zich eraan onttrekken. In arren moede heffen zij hun handen ten hemel en verklaren dat taal niet consequent is. De logici en de wiskundigen bedenken eigen regels voor eigen talen omdat de gewone omgangstaal niet aan hun eisen voldoet.

Filosofie, wetenschap en kunst zijn een voortdurend zoeken naar volmaaktheid. En in dat zoeken worden we steeds geconfronteerd met een werkelijkheid die botst met onze idealen. Onze taal lijkt inconsequent, ambigu en nodeloos ingewikkeld. In de natuurkunde verstoren chaotische verschijnselen het heldere beeld van een wetenschap met precieze, eenduidige wetmatigheden. Om aan de onvolmaaktheid van de wereld te ontkomen construeren we eigen werelden, met kunsttalen als de symbolische logica en en met technische middelen die moeten garanderen dat er gebeurt wat wij willen op de manier waarop we dat willen. Door electronificatie en digitalisering isoleren we ons steeds verder van de “natuurlijke” werkelijkheid om ons heen en in onszelf. Het streven naar meer greep op onze wereld is in feite een poging tot het bereiken van een grotere volmaaktheid van onze werkelijkheid.

Techniek is niet compatibel met onze natuur. Techniek is niet compatibel met natuur als zodanig. En al hebben we een uitgebreide technische infrastructuur opgebouwd, we blijven voortbrengselen van een natuurlijke omgeving die afhankelijk zijn van die natuur. Dus moet er compatibiliteit worden toegevoegd, zij zit niet in het wezen van de techniek besloten. Mens- en milieuvriendelijke techniek is geen kwestie van het eenvoudigweg voortbouwen op de inherente compatibiliteit van de techniek, het naar voren halen van het “natuurlijke” van de techniek, nee, het is veeleer een kwestie van bijbuigen, aanpassen en toevoegen. Technisch afval kan niet zomaar in de natuur geloosd worden, auto’s hebben een katalysator nodig om hun afvalgassen enigszins te zuiveren. Voor het presenteren van de resultaten van computerprogramma’s zijn vele kilobytes extra nodig, alleen om ze voor een mens begrijpelijk te maken en van de gebouwen die technisch het meest perfect zijn worden de bewoners ziek (“sick building syndrome”). En dan heb ik het nog niet over broeikaseffecten en gaten in de ozonlaag.

Zo blijkt dat we in ons streven naar volmaaktheid alleen maar de onvolmaaktheid van de wereld doen toenemen. Ons pogen de wereld te verfraaien en te verbeteren werkt vaak zeer averechts. In onze onaangepastheid veroorzaken we voortdurend kleinere en grotere rampen. Wij zijn niet voor de volmaaktheid geschapen. Wij zijn een product van deze wereld. Wij zijn er in ontstaan en opgegroeid. Het is onze enige wereld. En onze wereld kan alleen maar zijn wat ze is, uniek en onherhaalbaar. Hoe komen we er dan bij dat ze niet zou kloppen? Waarom zou zij dan niet volmaakt zijn? Wat moeten we met ons volmaaktheidsbesef?

We blijven zitten met een aantal vragen. Maar alleen in een volmaakte wereld is er op elke vraag een antwoord.