Oefeningen “het voordeel van de twijfel”

Opdracht – Onderzoek van de eigen zekerheden en onzekerheden.

Het is bij deze workshop niet de bedoeling om je nodeloos aan het twijfelen te zetten of je zekerheden op de een of andere manier aan te tasten. Maar het kan instructief zijn om die zekerheden en ook je twijfels te inventariseren en na afloop van de workshop na te gaan of je er anders mee omgaat. Beantwoord daarom de volgende vragen.

  1. Schrijf voor jezelf een aantal dingen op waarin je gelooft of waarin je beslist niet gelooft en waarbij je daar redelijk zeker van bent. Geloof je in reïncarnatie of vind je zo’n geloof juist onzin? Denk je dat de wetenschap de enige ware beschrijving van de werkelijkheid geeft? Geloof je in de Bijbel of de Koran?
  2. Schrijf voor jezelf een aantal dingen op die je gelooft of die je niet gelooft maar waar je niet zo zeker van bent. Bezoek je wel eens een homeopathische arts vanuit de gedachte: “baat het niet, het schaadt ook niet”? Ga je ervan uit dat politici in Nederland oprecht zijn en het beste met het land voorhebben, maar schrik je niet op van bepaalde politieke schandalen?
  3. Zijn er kwesties waarover je totaal geen mening hebt? Dingen die je weliswaar raken maar waarvan je vindt dat andere zich daar maar druk over moeten maken? (Het is moeilijk om ergens geen mening over te hebben)

Deze oefening is bedoeld om u te helpen realiseren wat uw zekerheden zijn en wat uw onzekerheden. Wat u opschrijft is enkel en alleen voor uzelf bestemd. Het geeft voor uzelf aan waar uw overtuigingen en twijfels liggen. Aan het eind van de workshop kunt u er nog eens naar kijken om na te gaan hoe u dan tegen deze zaken aankijkt.


Opdracht – de strandbal.

Plato was niet dom of zwakzinning. Hij had niet de kennis waar wij vandaag over beschikken, maar zijn ideeën zijn zinnig en goed doordacht, zeker gezien vanuit het perspectief van zijn tijd. Als wij zijn ideeën nu afwijzen moeten we dus wel goede alternatieven kunnen aangeven. Daartoe moeten we nagaan op welke vragen zijn ideeën een antwoord waren en vervolgens kijken of wij betere antwoorden op die vragen kunnen geven.

  1. Wat is de essentie van dit voorwerp, deze strandbal, met welke ideeën komt die overeen? (de volmaakte bal, de volmaakte bol, de volmaakte cirkel, de volmaakte figuur, de volmaakte kleuren rood, blauw, geel, de volmaakte elasticiteit, het volmaakte speeltuig, …). Wat leert ons deze beschouwingswijze?
  2. Wat zijn de problemen met deze zienswijze? Bijvoorbeeld: alle potentiële voorwerpen moeten in de ideeënwereld aanwezig zijn, dus ook de volmaakte computer en het volmaakte sterrenschip met warp-drive, voor zover dat ooit zal bestaan. Of moeten we onderscheid maken tussen dingen die we kunnen ontdekken en dingen die we kunnen uitvinden?
  3. Wat zou een modern alternatief kunnen zijn van Plato’s ideeënwereld? Welk mechanisme zou tegenwoordig verantwoordelijk worden gezien voor het herkennen en klassificeren van objecten, waaraan we tevens wiskundige inzichten zouden kunnen ontlenen? Structuren in onze hersenen, een gemeenschappelijke cultuur met kennis, vastgelegd in boeken en computerprogramma’s, een wetenschap die erin geslaagd is echt tot de reëel bestaande wereld buiten onze geest door te dringen? Volgens Plato voltrekken zich verschijnselen als groei en ontwikkeling op de manier waarop ze zich voltrekken omdat ze zich richten naar de ideeën in de ideeënwereld. Tegenwoordig denken we dat de ontwikkeling van organismen wordt bepaald door het DNA in de cellen en de chemische communicatie tussen de cellen onderling.

Opdracht – de hoogste tijd

Deze oefening laat zien hoe je twijfel kunt bestrijden door te zoeken naar de regels die in een gegeven situatie van toepassing zijn. Het vinden van die regels kan heel creatief zijn, maar het toepassen ervan is dat normaliter niet.

Je bevindt je in een grot waarin een schat verborgen is en je bent er op uit die schat te vinden. Je weet dat die grot om precies vijf uur helemaal vol stroomt met water, maar je hebt op weg erheen je horloge tegen de rotsen stuk geslagen. Je weet wel nog dat je om twaalf uur in de grot bent afgedaald, samen met een aantal spullen die je nodig denkt te hebben voor het onderzoek van de grot, zoals een helm met een lamp erop, de nodige meters touw, etc.

Bedenk een aantal manieren om zoveel mogelijk van de grot te doorzoeken, zonder dat je door het opkomende water gehinderd wordt.

Bij deze opdracht gaat het erom dat je probeert zekerheid te krijgen in een onzekere situatie. Probeer dat zo systematisch mogelijk te doen. Dit is geen oefening in brainstormen of zoiets. Genereer dus niet meteen allerlei mogelijke oplossingen maar ga na waar je mogelijke oplossingen zou moeten zoeken en wat je daarvoor nodig zou kunnen hebben. Bijvoorbeeld: een van de mogelijkheden is dat je de toevoer van het water dat de grot instroomt blokkeert. Wat zou je dan daarvoor nodig hebben? Stenen en zand, zijn die in voldoende mate aanwezig? Als dit dichtstoppen niet mogelijke is, wat zijn dan de opties?

Het is hierbij van groot belang om de genomen stappen te registreren en te classificeren. Wanneer hou je je bezig met de manier om tot een oplossing te komen (het proces) en wanneer met het probleem zelf (de inhoud)? In welke richtingen heb je mogelijke oplossingen gezocht? Wat waren de opties? Aan welke voorwaarden moest zijn voldaan om de verschillende oplossingen te laten werken? In hoeverre leken die mogelijkheden realiseerbaar?

Beantwoord vervolgens de volgende vragen:

  1. Welke oplossingen zijn er?
  2. Via welke weg ben je tot de oplossing(en) gekomen? Wat waren de achtereenvolgende stappen?
  3. Als je de/een oplossing aan iemand anders zou beschrijven zou je dan dezelfde weg volgen als boven omschreven?
  4. Beschrijf de/een oplossing in abstracte termen, als een (inhoudelijke) oplossingsmethode die eventueel zou kunnen worden toegepast op soortgelijke problemen. Wat is de klasse van problemen die zo zijn op te lossen?
  5. Kun je uit het antwoord op de vorige vraag conclusies trekken omtrent een wenselijke aanpak bij dergelijke problemen (het proces)? Hoe had je het beter kunnen doen?

Opdracht – zekerheden en schijnzekerheden.

Wetenschappers, politici, workshopbegeleiders en goeroes, iedereen probeert je een bepaald geloof aan te praten. Maar hoe zeker kun je van hun woorden zijn? Hoe kun je schijnzekerheden van echte zekerheden onderscheiden? Misschien kunnen de volgende vragen je daarbij helpen:

  1. Over welke dingen zou je meer zekerheid willen hebben? De uitslag van je volgende beoordeling, de toewijding van je vriend/vriendin?
  2. Hoe kom je aan de zekerheid omtrent de dingen waar je niet aan twijfelt (zie eerste opdracht)? Via astrologie of wiskundige bewijzen?
  3. Hoe denk je meer zekerheid te kunnen krijgen over de punten die bij vraag 1 naar voren zijn gekomen? Via Jomanda of prof. van ’t Hooft?
  4. Zijn er nog andere manieren te bedenken waarop je je zekerheid (in het algemeen) kunt vergroten? Experimentele verificatie, getuigenverklaringen, …
  5. Probeer nu een rangorde aan te brengen (van zeer onbetrouwbaar tot zeer betrouwbaar) in de antwoorden op de vorige drie vragen.

Opdracht – scepticisme.

  1. Zijn er zekerheden waar je niet buiten kunt? (“Ik weet dat X geldt. Als ik daaraan zou twijfelen komt mijn hele wereld op losse schroeven te staan”)
  2. Zijn er vragen waarover je zekerheid moet hebben, ongeacht de inhoud van het antwoord? (“Ik moet weten of X geldt of niet. Onzekerheid daarover belemmert me in mijn functioneren”)
  3. Zijn er dingen waar je redelijk zeker van bent, maar waar die zekerheid voor de praktijk niets uitmaakt?
  4. Zijn er dingen die je graag zou willen geloven, maar waar je toch moeite mee hebt?
  5. Zijn er dingen waar je redelijk zeker van bent, maar waar je zo nodig aan zou kunnen gaan twijfelen?
  6. Waar zou die twijfel dan op zijn gebaseerd?
  7. Wat zouden de gevolgen van die twijfel kunnen zijn? (lawine-effect, algemene onzekerheid?)

Opdracht – creatieve twijfel.

De sceptici hebben laten zien hoe je door te twijfelen, door je oordeel uit te stellen, mogelijkheden kunt open houden. En Descartes demonstreerde hoe je door middel van fundamentele twijfel tot een absolute waarheid kunt komen. Maar twijfel kan ook creatief worden gebruikt. Door iets wat je altijd als vaststaand hebt aangenomen in twijfel te trekken maak je openingen die op een nieuwe manier kunnen worden ingevuld. Ga na wat voor mogelijkheden en moeilijkheden het oplevert als je een of meer van de onderstaande waarheden zou betwijfelen:

  1. Een kloon is identiek aan het origineel.
  2. De mens is het enige denkende wezen.
  3. Baksteen is voor bouwwerken.
  4. De zwaartekracht is altijd attractief.
  5. Niets gaat sneller dan het licht.
  6. Liegen is verkeerd.
  7. Geld is het enige wettige betaalmiddel.
  8. Tijdreizen kan paradoxen opleveren.
  9. We hebben nog voor vele tientallen jaren fossiele brandstoffen.
  10. 1 + 1 = 2

Wat zouden de consequenties zijn van het loslaten van als vaststaand aangenomen opvattingen? Vele waarheden blijken maar waar te zijn in een bepaald opzicht. In andere opzichten zijn ze niet waar. En ze kunnen vaak ook onwaar gemaakt worden door speciale omstandigheden te creëren. Dat weten we wel, maar we houden er in de praktijk vaak geen rekening mee. Je kunt immers niet alles tegelijk ter discussie gaan stellen. Maar als je dat op bepaalde punten wel doet verschaft je dat vaak een nieuwe kijk op de wereld, met nieuwe mogelijkheden die het overwegen waard zijn. Het verschaft je in ieder geval een duidelijk idee over de betekenis en het belang die je hecht aan de oorspronkelijke stelling.

Voorbeeld: Brood is voor boterhammen. Alternatieven: nee, we gebruiken ook brood puur, bijvoorbeeld stokbrood bij de barbeque. Verder kun je brood tot bolletjes kneden en het aan een haakje doen om er vissen mee te vangen. Je kunt er ook eenden mee voeren of het gebruiken als voedingsbodem voor interessante schimmelculturen. Misschien kun je het op de een of andere manier verduurzamen en er interessante kunstwerken mee maken. En je zou geroosterd brood als vochtdetector kunnen gebruiken. Het wordt immers slap als het vochtig wordt.


Opdracht – van complexe impressies naar complexe ideeën.

Vorm groepjes van drie personen. Een persoon beschrijft een (complexe) impressie, een tweede persoon moet raden over wat voor voorwerp of verschijnsel de eerste het heeft en de derde moet erop toezien dat er door de eerste alleen termen worden gebruikt die rechtstreeks aan de impressie zijn ontleend (hoe ziet het er uit, hoe voelt het, hoe ruikt het, hoe smaakt het, hoe klinkt het). Er mogen dus geen abstracties worden gebruikt, zoals geometrische figuren (“bolvormig” mag niet) en klassificaties of soortnamen of afgeleiden daarvan (bv. “citroengeel”), maar wel kleuraanduidingenen, elementaire smaken (“zoet”, “zuur”, “zout”, “bitter”, maar niet “banaansmaak”) en tastindrukken (“hard”, “zacht”, “rond”, “hoekig”). Emotionele kwalificaties (“ruikt lekker”) mogen ook.

Als te beschrijven object komen de volgende in aanmerking:

  1. Een tros druiven (“soort fruit” is verboden)
  2. Een diamant (“facetten” is verboden)
  3. Een passer (“is om cirkels te tekenen” is verboden)
  4. Het vooronder van een 17e eeuws koopvaardijschip (“17e-eeuws” en “zeilschip” zijn verboden)
  5. Een cocosnoot (“groeit in warme landen” is verboden)
  6. Een pet (“textiel” en “klep” zijn verboden)
  7. Een legerjeep uit de tweede wereldoorlog (“wielen” is verboden)
  8. Een hagelbui (“stukjes ijs” is verboden)
  9. Een (losse) gloeilamp (“bol” en “schroefdraad” zijn verboden)

Kies een object uit het gegeven lijstje. Probeer dan eerst een impressie van het object te maken met je voorstellingsvermogen en beschrijf vervolgens nauwkeurig wat je zou zien, voelen, horen, ruiken of proeven, maar niet wat je daarbij denkt. Als je de regels overtreedt of men raadt het object krijgt de tweede persoon de beurt. Zo wissel je drie keer van rol: van verteller naar scheidsrechter en van scheidsrechter naar rader. De rader mag alleen vragen stellen ter verduidelijking, als hij/zij iets niet begrijpt.

Deze oefening moet je een gevoel geven van wat die impressies inhouden en hoe je geest ermee omgaat. Je zult merken dat je sterk geneigd bent om impressies met ideeën te verwarren. In het normale spraakgebruik zegt men: “ik zie een appel”, waar men eigenlijk zou moeten zeggen: “ik heb impressies die het idee van een appel in mijn geest oproepen”.


Opdracht – radicale twijfel.

U moet een keuze maken die uw leven verandert, maar u beschikt niet over voldoende feiten om een afgewogen beslissing te nemen. Het enige dat er op zit is een munt op te gooien, de ogen te sluiten en de sprong te wagen, naar de ene of de andere kant. Kan dat wat goeds opleveren?

Stel dat Nederland wordt opgeheven. In Europees verband is besloten om alle Nederlanders te verplaatsen en de delta aan de natuur terug te geven. Als inwoner krijgt u de keus tussen emigreren naar Engeland of emigreren naar Frankrijk. Wat is uw keuze en waarom?

Stel u voor dat u de andere keuze maakt (dus als u Frankrijk had gekozen gaat u nu juist naar Engeland) en u daar uw leven opnieuw inricht. Zou u dan onvermijdelijk spijt krijgen van deze keuze en zelfs ongelukkig zijn in uw nieuwe vaderland? Zou u dan achteraf ook redenen kunnen aangeven waarom u deze keuze gemaakt zou hebben? Stel u voor dat u al enige jaren in het gekozen land zou leven. Zijn er dan voordelen te bedenken die in eerste instantie geen rol speelden bij uw keuze?


Opdracht – waarheden in meervoud.

Stelen mag niet / een mens heeft het recht om zijn leven te verdedigen. Hoe nu te handelen als je dreigt te verhongeren en de enige mogelijkheid om dat te voorkomen is het stelen van een brood?

Ieder mens heeft het recht op een eigen mening / moord is niet toegestaan. Maar als er nu mensen worden vermoord omdat anderen van mening zijn dat andersdenkenden moeten worden uitgeroeid? En als de enige mogelijkheid om een volkerenmoord te voorkomen is het vermoorden van de leider van de moordenaars?

Probeer te bedenken hoe je in de onderstaande gevallen de genoemde waarheden naast elkaar kunt laten bestaan:

  1. Wat je ver haalt is lekker / wat de boer niet kent dat eet hij niet.
  2. De morgenstond heeft goud in de mond / vroege vogeltjes zijn voor de poes.
  3. Kinderen en dronken mensen spreken de waarheid / als de wijn is in de man is de wijsheid in de kan.
  4. Stel niet uit tot morgen wat je vandaag kunt doen / haastige spoed is zelden goed.
  5. Je moet de vuile was niet buiten hangen / je moet van je hart geen moordkuil maken.
  6. De zon komt op, de zon gaat onder / de aarde draait om haar as.
  7. Dit is een tafel, met een hard, vlak oppervlak / dit is een wolk atomen, min of meer verbonden door chemische bindingen.
  8. De geschiedenis herhaalt zich / geen twee gebeurtenissen zijn aan elkaar gelijk.
  9. Homo homini lupus est / de mens is een sociaal wezen.
  10. Liefde is een diepe menselijke emotie / liefde is paringsdrang, gestuurd door hormonen, gericht op voortplanting.
  11. Ik besta uit atomen en atomen gedragen zich volgens strikte wetten / ik heb een vrije wil.

Zijn deze waarheden op de een of andere manier verenigbaar of moet je telkens omschakelen, je anders instellen als je van de een naar de ander wil gaan? Waar liggen de conflicten tussen deze waarheden? In welk opzicht zijn deze waarheden verenigbaar? Zijn er voor jou algemene prioriteiten tussen waarheden, zoals: de wetenschappelijke waarheid heeft prioriteit boven de alledaagse waarheid?


Opdracht – meningsverschillen.

In het ideale geval zijn mensen autonoom maar vormen ze ook een hechte gemeenschap. En om zo goed mogelijk als gemeenschap te kunnen functioneren moeten mensen zich niet alleen autonoom kunnen ontplooien maar ook onderling goed kunnen communiceren. Voor een goede communicatie hoeft men niet elkaars standpunt te delen, maar men moet het wel begrijpen. De onderstaande posities zijn onverenigbaar – je kunt niet zowel atheïst zijn als religieus. Maar wat je ook bent, je moet wel met mensen van de andere overtuigingen overweg kunnen.

  • Atheïsme / religie
  • Nationalisme / internationalisme
  • Socialisme / liberalisme
  • Schepping / big bang, evolutie
  • Pacifisme / “si vis pacem, para bellum”
  • Vegetarisme / vlees eten.
  • Geen dierproeven / wetenschappelijke vooruitgang op de eerste plaats
  • Voor / tegen genetische manipulatie (van voedselbronnen)
  • Voor / tegen ieders persoonlijke recht op euthanasie
  • Voor / tegen verplichte orgaandonatie bij overlijden
  • Voor / tegen ouderschap op iedere gewenste leeftijd
  • Voor / tegen een genenpaspoort
  • Voor / tegen wettelijke beperking op het opslaan en uitwisselen van persoonlijke gegevens

Zoek bij ieder van de bovenstaande tegenstellingen telkens drie argumenten voor het ene en drie voor het andere standpunt. Probeer daarbij de zaak vanuit verschillende perspectieven te bekijken, bijvoorbeeld als belanghebbende en als onafhankelijke jury die een keuze zou moeten maken tussen de standpunten, of als machthebber, resp. ondergeschikte, c.q. hulpverlener en hulpvragende, afhankelijk van het onderwerp waarop de standpunten betrekking hebben. Als de argumenten voor het ene standpunt veel sterker lijken dan die voor het andere, probeer dan na te gaan waar dat aan zou kunnen liggen en eventueel daarvoor te corrigeren. Probeer eventueel door een herformulering van een van de standpunten op argumenten voor en tegen van gelijke sterkte uit te komen.


Laatste opdracht.

Bekijk de antwoorden die je bij de eerste opdracht hebt ingevuld. Ga voor jezelf na in hoeverre de volgende uitspraken van toepassing zijn:

  • Ik ben nu meer bereid om de dingen waar ik niet aan twijfel soms in twijfel te trekken.
  • Ik heb nu meer zekerheid omtrent de dingen waar ik in eerste instantie niet zo zeker van was.
  • Ik heb nu een mening over dingen waar ik in eerste instantie geen mening over had.
  • Ik heb nu een andere houding ten aanzien van twijfelen in het algemeen.
  • Ik heb ontdekt dat ik min of meer een realist (Parmenides, Plato) / scepticus (Pyrrho, Montaigne) / rationalist (Descartes) / empirist (Hume) / nihilist (Nietzsche) / postmodernist (Lyotard) / pragmaticus (Rorty) ben (combinaties van standpunten zijn mogelijk).
  • Ik denk dat ik af en toe nut kan hebben van opzettelijke twijfel.
  • Ik denk dat ik nu vaker in staat ben om twijfel van me af te zetten.
  • Ik heb het gevoel dat ik weliswaar anders met twijfel zou moeten omgaan, maar dat ik daartoe nog de vaardigheid mis.
  • Ik kijk niet anders tegen twijfelen aan dan ik oorspronkelijk al deed.
  • Help! Ik dreig mijn zekerheden te verliezen.