Wanneer de detective op de plaats van de misdaad arriveert kijkt hij eerst goed om zich heen. Aan de agent die de plek bewaakt vraagt hij of er iets veranderd is sinds het lichaam is ontdekt, of het lijk precies zo is aangetroffen als het nu ligt en of misschien iemand iets heeft opgepakt. Hij voelt in de zakken van het slachtoffer en laat bepaalde voorwerpen, zoals rondliggende sigarettenpeukjes, voorzichtig oppakken en in een plastic zakje stoppen voor nader onderzoek. Pas als hij ervan overtuigd is dat hij alle zaken die van belang zijn in zich heeft opgenomen wendt hij zich tot de getuigen om hen te ondervragen over hun ervaringen.
Als detective hoef je niet filosofisch geschoold te zijn, maar wat de detective doet, deed Socrates ook al, zo’n twee-en-een-half millennium geleden: vragen stellen om een duidelijker beeld te krijgen van de werkelijkheid. Vragen stellen aan andere mensen, aan de omstandigheden en aan jezelf. Voor Socrates was filosofie op de eerste plaats een kwestie van vragen stellen. Door vragen te stellen kun je dingen ontdekken, kun je de kennis waar je over kunt beschikken toegankelijk maken, kun je de wereld van de ideeën ontsluiten. Kennis verwerven is alleen mogelijk door de juiste vragen te stellen. Eerst komen de vragen, en daarna pas de antwoorden.
Om zijn werk tot een goed einde te brengen moet een detective een heleboel vragen beantwoorden. Hij moet een hele weg afleggen die begint met het constateren van de misdaad en die eindigt bij het bewijs van de schuld van de dader. De eerste vraag is: wat is de situatie die ik aantref? Dan komt de vraag naar de situatie rond de dood van het slachtoffer. Vervolgens de vraag naar mogelijke daders. En als alles goed gaat de uiteindelijke vraag: wie van hen heeft het gedaan? Bij iedere stap spelen nog een groot aantal detailvragen een rol. En alle stappen op die weg moeten onderbouwd zijn met feiten of voor de hand liggende aannamen. Alle vragen die worden gesteld moeten een bevredigend antwoord hebben gekregen, een antwoord dat niet alleen de detective zelf tevredenstelt, maar ook uiteindelijk de rechter die de verdachte moet veroordelen.
De oplossing van een moordzaak vergt dus een hele keten van vragen en antwoorden. Ieder antwoord geeft weer aanleiding tot een nieuwe vraag die ook weer om een antwoord vraagt. En hopelijk brengt iedere stap op deze weg onze onderzoeker dichter bij de oplossing van het raadsel van de misdaad die hij op moet lossen. Waarschijnlijk zal hij onderweg regelmatig doodlopende wegen inslaan en op zijn schreden moeten terugkeren. Maar iedere keer dat dat gebeurt kan hij weer wat mogelijkheden van zijn lijstje afstrepen. Dwalend als door een doolhof probeert onze held een weg naar de uitgang te vinden. En als hij die uiteindelijk vindt kan hij voor de rechter een weg tonen die rechtstreeks, zonder zijpaden of omwegen, van de moord naar de dader leidt, ook al heeft hij zelf pas na veel omzwervingen dat doel bereikt.
Maar zover zijn we nog niet. Nadat hij zich een voorlopig beeld heeft gevormd van wat er op de plaats van de misdaad is voorgevallen, van de vermoedelijke doodsoorzaak van het slachtoffer en het tijdstip waarop de dood is ingetreden begint onze detective een lijst van verdachten samen te stellen. Wie was er mogelijk in de buurt rond de tijd dat het slachtoffer werd vermoord? Wie had reden om hem te vermoorden? Wie was in staat om de dodelijke verwonding toe te brengen? Die lijst van verdachten zal later door het nagaan van hun alibi’s worden uitgedund. Het feit dat iemand op het fatale tijdstip in de buurt was, een motief had om het slachtoffer dood te willen hebben en ook in staat was om hem ter dood te brengen, terwijl hij geen alibi heeft is een sterke aanwijzing dat die persoon de dader is. Maar dat is niet genoeg. Het moet ook nog bewezen worden.
Middelen, motief en gelegenheid. Als een verdachte op een van die punten een onvoldoende scoort kan hij van de lijst worden afgevoerd. De onderzoeker moet dus ten aanzien van elke verdachte tenminste deze drie vragen beantwoorden. Daarbij brengt niet elke vraag hem op een ander punt van zijn omzwervingen, maar zijn er meer vragen nodig om één punt te verhelderen. Die situatie zal zich in de loop van het onderzoek vaker voordoen. En ook om de verdere weg te bepalen zal het soms nodig zijn om eens op één punt te blijven staan en van daaruit verschillende richtingen op te kijken. De Griekse filosoof Aristoteles heeft al rond 400 v.Chr. een vragenlijstje opgesteld dat zou kunnen dienen om vanuit een punt een aantal belangrijke richtingen te bepalen. Hij bedacht tien categorieën, soorten van aspecten die in een bepaalde situatie van toepassing zouden kunnen zijn:
De categorieën van Aristoteles | |
---|---|
substantie | wat (essentie) |
kwantiteit | hoe groot / hoeveel |
kwaliteit | wat voor (tijdelijke) eigenschappen |
relatie | verbonden met wat |
plaats | waar |
tijd | wanneer |
positie | in welke situatie |
conditie | wat zijn de omstandigheden |
actie | waarmee bezig |
affectie | wat ondergaand |
Misschien heeft onze detective nog nooit van Aristoteles gehoord, maar dit zijn wel de vragen die hij zich stelt op de plaats van de misdaad, al doet hij dat meestal meer toegespitst op de concrete situatie. Als het buiten is kijkt hij bijvoorbeeld wat voor weer het is (kwaliteit). En een aantal van deze vragen zal hij specifiek ten aanzien van het slachtoffer beantwoorden: zat dit bijvoorbeeld achter zijn bureau (positie), was het in zijn eigen huis of ergens anders (relatie), etc. Niet al die vragen zullen in alle situaties van toepassing zijn, maar op ieder punt kunnen een aantal van de mogelijke antwoorden wel een aantal richtingen suggereren waarin kan worden doorgevraagd. De categorieën leveren geen nieuwe stappen op op de weg naar de oplossing maar ze geven wel een vollediger beeld van kwesties die op een bepaald punt spelen. Ze openen een andere dimensie dan de stap-voor-stap vragen waar we het hierboven over hadden, een breedte-dimensie, in tegenstelling tot de verte-dimensie die we hierboven tegenkwamen.
Tijdens zijn onderzoek zal de detective zich ook af en toe afvragen waar hij mee bezig is. Moderne detectiveromans leggen vaak zelfs de nadruk op het zelfonderzoek van de hoofdpersoon. Auteurs als Colin Dexter of Sjöwall en Wahlöö laten hun helden worstelen met vragen als: bijt ik me niet teveel vast in ondergeschikte punten? Moet ik braaf volgens het boekje werken of bereik ik soms meer via minder orthodoxe methoden? Ben ik misschien teveel emotioneel bij mijn onderzoek betrokken, via medelijden met het slachtoffer of begrip voor de motieven van de dader? En lijdt mijn privé-leven niet teveel onder de eisen die dit onderzoek stelt? Het succes van het onderzoek kan voor een belangrijk deel worden bepaald door dergelijke zaken, dus een adequaat antwoord op die vragen is van het grootste belang.
Dit zijn de metavragen, de vragen die niet betrekking hebben op de inhoudelijke kant van de zaak, maar op het proces van het onderzoek zelf. Dit soort vragen houdt ook filosofen regelmatig bezig. De metavragen vertegenwoordigen een derde dimensie, een dimensie die loodrecht staat op de twee dimensies die we al eerder zijn tegengekomen. Eigenlijk hebben we hier te maken met meer dimensies, omdat net als voor de inhoudelijke vragen ook hier op één punt een keuze uit verschillende vragen mogelijk is. En ook metavragen kunnen via een keten van vragen en antwoorden aanleiding geven tot een lange weg van overwegingen, een weg die soms in zeer fundamentele vragen kan uitmonden, met als een van de mogelijke eindpunten de grondvraag van de metafysica: waarom is er eigenlijk iets en niet niets? Je zou dus de dimensie van de metavragen de dieptedimensie kunnen noemen.
De drie dimensies van relaties tussen verschillende vragen, de vertedimensie, de breedte-dimensie en de dieptedimensie wijzen richtingen waarin informatieve vragen kunnen gaan. Zoals het dimensies betaamt zijn deze richtingen redelijk onafhankelijk van elkaar. De antwoorden op de metavragen zullen weinig invloed hebben op de antwoorden op de andere soorten vragen (misschien wel op de te volgen weg). En vaak zijn er verschillende wegen naar dezelfde eindbestemming, verschillende ketens van vragen die tot hetzelfde resultaat kunnen leiden, als er een resultaat te vinden is. Een detective slaagt er niet altijd in om de dader te ontmaskeren maar een filosoof slaagt er vrijwel nooit in om uiteindelijk een onbetwijfelbare waarheid aan te wijzen. Omdat voor de filosoof ieder antwoord weer aanleiding is tot nieuwe vragen zal hij op een gegeven moment met een aantal onbeantwoordbare vragen blijven zitten. Dat was voor Socrates aanleiding om mismoedig te constateren dat het enige dat hij wist was dat hij niets wist.
De detective en de filosoof hebben kennelijk veel gemeen. Beide stellen veel vragen en zijn niet tevreden met het eerste het beste antwoord. Beide proberen vragenderwijs stap voor stap verder te komen. Beide vragen zich af en toe af waar ze mee bezig zijn. Het verschil tussen de detective en de filosoof is dat de eerste een duidelijk doel voor ogen heeft. En als hij dat doel, het vinden van de dader, heeft bereikt, is zijn werk gedaan. Filosofen echter hebben geen duidelijk doel om zich op te richten. En als ze dat al hebben twijfelen ze er aan of ze het wel ooit zullen bereiken. Hun gezamenlijke zoektocht duurt nu al 2500 jaar en het ziet er voorlopig niet naar uit dat er een einde aan zal komen. Maar wat filosofie interessant maakt is niet het bereiken van een eindbestemming, maar de inspirerende wandeling langs de kronkelwegen van vragen en antwoorden, via vertakking waar door verschillende vragen verschillende blikrichtingen worden geopend, met af en toe een adembenemende klim in de metavragen, waarna zich een groots uitzicht op het landschap van het denken ontvouwt.