Dichter: Ach vriend, wil toch mijn verzen lezen Geschreven enkel voor één doel: Het uiten van een diep gevoel Dat uit mijn hart is opgerezen. Filosoof: Welzeker wil ik uw gevoel ervaren Ik ben tot lezen zeer bereid Maar ook kritiek wil 'k aan u kwijt 'k Zal daarom uw gevoel niet sparen. Als Socrates, voor vele jaren Atheense dichters ondervraagt Schrijft Plato dat hij zich beklaagt Dat zij geen inzicht doch slechts roem vergaren. Al heeft de dichter geen geheimen Het gaat niet om de waarheid puur "De lucht is guur en het is vier uur" Het moet natuurlijk ook nog rijmen. Dus bij uw fraaie taalaccoorden, Uw zinnen strelend voor mijn oor Vraag ik mij af wat of ik hoor: Des dichters ziel of slechts zijn woorden.
Pim Lemmens,
27 januari 1992.
Het creëren van kunst is een zeer onzeker en inefficiënt proces. Als de kunstenaar al weet wat hij wil is hij er in eerste instantie meestal niet zeker van hoe hij het kan bereiken. Zo weet de dichter misschien wel waar zijn gedicht over zal gaan, maar vaak zal hij verschillende keren opnieuw moeten beginnen voordat hij een beetje op gang komt. En dan nog is er een grote kans dat hij zijn produkt onvoltooid in de prullenbak werpt. Veel geïnspireerde ideeën eindigen voortijdig op de vuilstortplaats.
Een gedicht ontwerp je niet zoals een bouwkundige een gebouw ontwerpt, of een electronicus een schakeling. Een gedicht bouw je niet op zoals een liefhebber van verse eieren een kippenhok bouwt, of een meubelmaker een kleerkast. Gedichten zijn geen constructies. Er zijn geen recepten voor het maken van echt goede gedichten net zomin als er recepten zijn voor het krijgen van goede ideeën. De dichter zit uren over het papier gebogen, zoekend naar de juiste woorden. Hij schrijft regels op en hij schrapt ze weer. Hij verandert de volgorde van regels, de ordening van de woorden, kiest andere woorden in plaats van de oorspronkelijke. Hij introduceert zijlijnen, bevordert ze tot hoofdlijnen of haalt ze weer weg. Niet zelden is iedere verandering een verslechtering en gaat het resultaat er bij iedere stap op achteruit, totdat het uiteindelijk mismoedig terzijde wordt gelegd. Een groot schrijver als Graham Greene gaf toe dat het hem telkens weer moeite kostte om aan zijn schrijftafel plaats te nemen omdat hij niet zeker kon zijn van het resultaat.
Maar soms, na een dag of een week, of nog langer, terwijl hij zich in de tussentijd met heel andere dingen heeft beziggehouden, gaat de dichter er weer voor zitten en dan valt alles op zijn plaats. De woorden komen spontaan, de regels rijgen zich vanzelf aaneen, het gedicht voltooit zichzelf. En de dichter ziet dat het goed is. Niet perfect, er kan nog aan geschaafd worden, maar hij weet dat dit is wat het altijd al had moeten zijn. Volgens Gadamer* berust het genie van de kunstenaar er niet op dat hij weet wat hij moet doen, maar dat hij kan laten gebeuren wat er moet gebeuren.
In de visie van Gadamer overstijgt de kunst de persoonlijke vermogens. De kunstenaar laat met zich spelen. De kunst is niet alleen een spel van de kunstenaar met het kunstwerk, maar tegelijkertijd een spel van het kunstwerk met de kunstenaar. En later wordt ook de toeschouwer in het spel betrokken. Ook deze laat met zich spelen. Het kunstwerk biedt de beschouwer een belevenis (“Erlebnis”) die wordt bepaald in de presentatie (“Darstellung”), door het kunstwerk zelf, door de beschouwer en door de omstandigheden, zodanig dat al die belevenissen van al die beschouwers in al die omstandigheden telkens weer anders zijn. En naast “Erlebnis” biedt het kunstwerk ook “Erkenntnis”, inzicht. Zowel de kunstenaar als de beschouwer leren van het kunstwerk. Ze worden erdoor verrijkt en gerijpt, hun kijk op de wereld verandert.
Dit geldt allemaal voor echte kunst. Maar er is ook veel onechte kunst, geconstrueerde kunst, niet gericht op inzicht maar hooguit op herkenning. Kunst waarvan het beleven telkens het zelfde is en die ook daarvoor is gemaakt. Dat is ook vaak kunst die het ego van de maker weerspiegelt en die is gemaakt volgens een vast procédé. De maker denkt dat het om zieleroerselen gaat, de zijne of die van anderen, en dat voor het vastleggen daarvan een standaardrecept moet worden gevolgd, een recept dat is overgenomen van grote voorgangers. En de maker ervan presenteert zich ook nadrukkelijk als maker, niet als instrument. Hoewel zulke werkstukken sommige mensen wel aanspreken zijn het geen kunstwerken. Het zijn meer kunstnijverheidsprodukten. Ze bieden niet het Erlebnis van echte kunst. En de beschouwer wordt er niets wijzer van. Zijn ego is even gestreeld door de aandacht van de maker voor hem, de consument van zijn kunstwerk. Maar daarna gaat hij weer over tot de orde van de dag en wordt hij gereduceerd tot kijkcijfer.
Ware kunstwerken komen uit zichzelf tot stand. De kunstenaar is slechts een instrument van de muzen. De dichter is eigenlijk alleen een hulpmiddel, een medium voor de realisatie van het gedicht. De aanleiding tot het bovenstaande gedicht was een collega die zich indertijd nogal bezig hield met het maken van gedichten, gedichten over zijn persoonlijke belevenissen. En die liet hij mij dan lezen. Toen ik besloot met een gedicht op zijn producten te reageren, was dat in een kwartier geschreven. De ideeën, de versvorm, de rijmwoorden, alles viel meteen op zijn plaats. En dat terwijl ik eigenlijk alleen met Sinterklaas versjes maak.
Ik vermoed dat veel filosofen gemankeerde dichters zijn, gezien de bewondering die zij dichters toedragen. Mensen als Heidegger en Rorty hebben in hun geschriften geprobeerd het dichten een filosofische status te geven zonder overigens zelf gedichten te schrijven. Zelf ben ik door de filosofie verder nauwelijks aan dichten toegekomen.
* Hans-Georg Gadamer, “Wahrheit und Methode”, 1960, Tübingen, J.C.B. Mohr.